Bio-LNG voor zeeschepen – directe CO2-reductie zonder retrofit
Auteur: Jeroen Berger • Publicatiedatum:
De maritieme sector staat in 2025 onder toenemende druk om haar broeikasgasemissies te reduceren. Europese regelgeving zoals het emissiehandelssysteem voor de zeevaart (EU ETS, van kracht sinds 1 januari 2024) en de FuelEU Maritime-verordening (Verordening (EU) 2023/1805, van toepassing per 1 januari 2025) verplicht reders en scheepseigenaren tot een stapsgewijze verlaging van de CO2-intensiteit van het energiegebruik aan boord. Tegelijkertijd zijn grootschalige zero-emissieopties zoals groene waterstof, ammoniak of e-methanol technisch of logistiek nog niet breed inzetbaar, zeker niet voor zeegaande schepen.
In deze context ontwikkelt biogeen vloeibaar aardgas (bio-LNG) zich als een direct toepasbare overgangsbrandstof. Bio-LNG wordt geproduceerd uit biogas – bijvoorbeeld via vergisting van gft-afval of dierlijke mest – en is chemisch identiek aan fossiel LNG. Daardoor is het zonder aanpassingen inzetbaar in bestaande dual-fuelmotoren, cryogene opslagtanks en LNG-bunkerinfrastructuur. Mits aantoonbaar duurzaam geproduceerd, komt bio-LNG in aanmerking voor gunstige rapportage onder FuelEU Maritime.
Dit artikel beschrijft de stand van zaken in 2025: van productiecapaciteit en operationele toepassing tot certificeringsvereisten en juridische randvoorwaarden.
Bio-LNG: inzetbaar zonder retrofit of aanpassingen aan boord
Omdat bio-LNG moleculair identiek is aan fossiel LNG, kan het rechtstreeks worden gebunkerd, opgeslagen en verbrand in zowel low- als high-pressure dual-fuelmotoren en mono-fuel gasmotoren. De bestaande LNG-logistiek – van truck tot bunkerbarge – blijft volledig bruikbaar. Daarmee functioneert bio-LNG als een volwaardig drop-in alternatief, zonder noodzaak tot retrofit, motorrevisie of systeemaanpassing.
Binnen de maritieme context wordt bio-LNG aangemerkt als een geavanceerde biobrandstof, mits de gebruikte grondstoffen voldoen aan de duurzaamheidscriteria uit Richtlijn (EU) 2018/2001 (RED II). De klimaatwinst wordt verplicht berekend volgens de well-to-wake-benadering, waarbij alle emissies – van productie tot verbranding aan boord – worden meegerekend. Deze methode is voorgeschreven in Annex I van de FuelEU Maritime-verordening.
Eerste maritieme bio-LNG-installatie in Nederland operationeel
Sinds eind 2024 beschikt Nederland over een operationele bio-LNG-installatie specifiek gericht op maritieme toepassingen. De fabriek, gevestigd in Wilp (Gelderland) en ontwikkeld onder de naam FirstBio2Shipping, is een gezamenlijke realisatie van Nordsol, Attero en Titan Clean Fuels. Jaarlijks produceert de installatie circa 2.400 ton bio-LNG op basis van lokaal opgewekt ruw biogas. Brandstofleverancier Titan neemt de volledige output af en distribueert deze als bunkerbrandstof aan LNG-aangedreven zeeschepen, via de bestaande infrastructuur van LNG-trucks en bunkerpijpleidingen.
Afhankelijk van de gebruikte feedstock, de zuiveringsgraad en het liquefactieproces, kan dit bio-LNG volgens projectgegevens tot 92% broeikasgasreductie opleveren in vergelijking met conventionele scheepsbrandstoffen zoals HFO of MGO. Deze reductiewaarde geldt uitsluitend bij productie onder erkende duurzaamheidscertificering, conform artikel 5 en Annex III van Verordening (EU) 2023/1805.
Praktijkvoorbeeld: UECC mengt bio-LNG bij in LNG-brandstofmix
De Noors-Zweedse shortsea-rederij UECC (United European Car Carriers) behoort tot de eerste maritieme spelers die bio-LNG actief inzetten. In 2023 begon de rederij met het bijmengen van biogeen vloeibaar aardgas in de reguliere LNG-brandstofmix voor haar dual-fuel Pure Car and Truck Carriers (PCTC’s). Bijmengpercentage, motorbelasting en operationeel profiel bepaalden de gerapporteerde CO2-reductie, die opliep tot circa 70% ten opzichte van fossiel LNG.
Volgens UECC is hiermee ruim de helft van de interne klimaatdoelstelling voor 2030 behaald. Tegelijkertijd wijst de rederij op de beperkte beschikbaarheid van gecertificeerde feedstock, mede als gevolg van toenemende vraag vanuit andere sectoren zoals het zware wegtransport en industriële toepassingen. Ook het ontbreken van voldoende gecertificeerde bio-LNG-productiecapaciteit binnen Europa vormt vooralsnog een belemmering voor verdere opschaling.
Juridische kaders: FuelEU Maritime en certificeringsvereisten
Onder de FuelEU Maritime-verordening (Verordening (EU) 2023/1805) zijn zeeschepen van 5.000 GT en groter die aanmeren in een EU-haven vanaf 2025 verplicht om de broeikasgasintensiteit van het energiegebruik aan boord stapsgewijs te verlagen. Dit reductietraject start bij 2% in 2025 en loopt op tot 80% in 2050.
Bio-LNG wordt binnen dit kader erkend als duurzame energiedrager, mits aan de volgende voorwaarden is voldaan:
- de gebruikte grondstof (biogas) staat vermeld in Annex IX, deel A of B, van Richtlijn (EU) 2018/2001 (RED II);
- de brandstof is gecertificeerd volgens een erkend duurzaamheidssysteem, zoals ISCC of REDcert;
- de broeikasgasreductie is aantoonbaar berekend volgens de methodologie in Annex I van Verordening (EU) 2023/1805;
- het aan boord gebunkerde volume bio-LNG is traceerbaar via een administratief massabalanssysteem, zoals vereist in artikel 15 van dezelfde verordening.
Zonder volledige certificering telt bio-LNG niet mee in de jaarlijkse CO₂-intensiteitsrapportage en kunnen reders mogelijk niet voldoen aan hun wettelijke verplichtingen.
Beperkingen: beperkte productiecapaciteit en intersectorale druk
Ondanks de volledige technische compatibiliteit met bestaande LNG-systemen, stagneert de grootschalige toepassing van bio-LNG door twee structurele knelpunten:
- Productievolume: de installatie in Wilp produceert jaarlijks circa 2.400 ton bio-LNG. Dit vertegenwoordigt slechts 0,2% van het totale LNG-volume dat Shell in 2024 wereldwijd leverde voor maritieme bunkering (circa 1,1 miljoen ton), en illustreert de noodzaak van forse capaciteitsuitbreiding.
- Feedstockbeschikbaarheid: de toegang tot gecertificeerde vergistbare stromen – zoals organisch afval en dierlijke mest – is beperkt. Transport, industrie en landbouw concurreren om dezelfde biogene grondstoffen, waardoor de beschikbaarheid onzeker blijft.
Daarnaast is de prijsvorming van bio-LNG sterk schommelend. Marktprijzen worden beïnvloed door de hoogte van ETS-kosten, de beschikbaarheid van subsidies en fluctuaties in gasprijzen en het aanbod van alternatieve biobrandstoffen.
Conclusie: bio-LNG als schaalbare transitiebrandstof met juridische erkenning
In 2025 is bio-LNG technisch volwassen, juridisch geborgd en direct inzetbaar in bestaande LNG-schepen. De brandstof maakt substantiële CO2-reductie mogelijk zonder aanpassingen aan motoren of infrastructuur, mits duurzaam geproduceerd en aantoonbaar gecertificeerd.
Tegelijkertijd blijft bio-LNG een overgangsoplossing. De beperkte productiecapaciteit en onzekerheid rond beschikbaarheid van gecertificeerde feedstock en traceerbare certificeringsketens vormen structurele beperkingen. Binnen het kader van Verordening (EU) 2023/1805 vervult bio-LNG daarom vooral een brugfunctie richting synthetisch methaan, e-methanol en ammoniak.
Voor reders met bestaand LNG-tonnage is bio-LNG in 2025 een praktisch toepasbare route om aan de CO2-reductie-eisen van FuelEU Maritime te voldoen – zonder technische conversies. Mits juridisch correct ingebed en aantoonbaar traceerbaar via een gecertificeerd massabalanssysteem, vormt bio-LNG een strategisch inzetbaar instrument in de transitie naar emissiearme zeevaart.