Bedrijfslogo van Berger Maritiem met een groen blad dat duurzame maritieme innovatie en oplossingen symboliseert.
Logo van Berger Maritiem met een groen blad dat symbool staat voor duurzame innovatie en oplossingen in de maritieme sector.
Deze bulkcarrier toont een scheepstype dat technisch geschikt is voor emissiearm varen met methanol als alternatieve brandstof

Methanol in de scheepvaart: emissiearm alternatief met strategisch potentieel

Auteur: Jeroen Berger • Publicatiedatum:

De internationale scheepvaart staat onder toenemende druk door steeds strengere milieueisen. Volgens MARPOL Annex VI van de Internationale Maritieme Organisatie (IMO) mag het zwavelgehalte in scheepsbrandstoffen wereldwijd maximaal 0,50 m/m (massa op massa) bedragen. In zogeheten Sulphur Emission Control Areas (SECA’s) geldt zelfs een strengere grens van 0,10 m/m. Dit zijn aangewezen zones met verscherpte normen voor zwavelemissies, waaronder de Oostzee, Noordzee en Noord-Amerikaanse kustwateren. Tegelijk gelden in NOx Emission Control Areas (NECA’s), zoals delen van de Caraïben en Noord-Amerika, de IMO Tier III-eisen uit MARPOL Annex VI, Regulation 13. Deze schrijven aanzienlijk lagere grenswaarden voor bij de uitstoot van stikstofoxiden (NOx) door verbrandingsmotoren boven 130 kW op nieuwbouwschepen met kiellegging vanaf 1 januari 2016.

Voor reders en scheepseigenaren leidt dit tot strategische keuzes: kiezen zij voor laagzwavelige brandstoffen zoals marine gas oil (MGO), rookgasreiniging via scrubbers (Exhaust Gas Cleaning Systems, EGCS), of alternatieve brandstoffen zoals liquefied natural gas (LNG)? Hoewel deze opties al breder worden toegepast, bleef methanol lange tijd buiten beeld. Dit ondanks de duidelijke emissievoordelen en de relatief eenvoudige integratie in bestaande logistieke systemen.

Sinds 2023 is de belangstelling voor methanol merkbaar gegroeid. Deze verschuiving hangt nauw samen met de Greenhouse Gas (GHG) Strategy van de IMO en de Europese Green Deal. Methanol verbrandt vrijwel rookloos en bevat geen zwavel. Daardoor kan de NOx-uitstoot, afhankelijk van motortype en belasting, met tot wel 80 procent afnemen ten opzichte van zware stookolie (heavy fuel oil, HFO). Veel schepen die op methanol varen voldoen dan ook direct aan MARPOL Annex VI, zonder dat nabehandeling van uitlaatgassen met bijvoorbeeld SCR-katalysatoren vereist is.

Bij duurzame productie levert methanol bovendien een aantoonbaar klimaatvoordeel op. Wanneer de brandstof wordt vervaardigd uit biogene of synthetische bronnen, zoals biomassa of elektrolyse in combinatie met industriële CO2-herwinning, draagt zij bij aan klimaatneutraliteit over de volledige levenscyclus. Daarmee sluit methanol direct aan op de IMO-reductiedoelen voor 2030 en 2050. Tegelijkertijd voldoet zij aan de rapportage- en reductieverplichtingen onder het Europese emissiehandelssysteem (EU Emissions Trading System, EU ETS) en aan de koolstofintensiteitsnormen van de FuelEU Maritime-verordening. Grote rederijen zoals Maersk, Stena en Van Oord investeren daarom actief in dual-fuel schepen op methanol, geschikt voor zowel korte als lange vaarroutes.

Tegen deze achtergrond onderzoeken we in dit artikel methanol als maritieme brandstof. We gaan in op emissieprestaties, technische toepasbaarheid en juridische eisen. Daarnaast vergelijken we methanol met alternatieve brandstoffen zoals LNG, waterstof en ammoniak. Per scheepstype, waaronder zeevaart, binnenvaart en offshore, belichten we de relevante toepassingsscenario’s, met aandacht voor certificering, regelgeving en investeringskeuzes richting 2030 en 2050.

Methanol als schone en veelzijdige brandstof

Methanol (CH3OH) is een vloeibare alcoholbrandstof met een eenvoudige molecuulstructuur, die een schone verbranding zonder roetvorming mogelijk maakt. Bij verbranding komen geen zwaveloxiden (SOx), fijnstof of asdeeltjes vrij. In veel gevallen voldoet methanol daardoor direct aan de eisen van MARPOL Annex VI, mits de motorconfiguratie en bedrijfscondities binnen de grenswaarden van de NOx Technical Code (2008) blijven. Uitlaatgasnabehandeling is dan niet vereist; systemen zoals SCR-katalysatoren en roetfilters zijn overbodig. Dat levert een direct operationeel voordeel op, met name in Sulphur Emission Control Areas (SECA’s) en NOx Emission Control Areas (NECA’s), waar strengere grenswaarden gelden dan in andere vaargebieden. Doordat het voortstuwingssysteem minder complex is, neemt ook de technische belasting aan boord af.

Naast deze systeemvoordelen zijn ook de emissieprestaties van methanol aantoonbaar sterk. Bij een belasting van circa 75 procent van het maximaal continu vermogen (MCR) daalt de NOx-uitstoot, afhankelijk van motortype en afstelling, met 60 tot 80 procent. Ook zwavelemissies nemen af met circa 99 procent, terwijl fijnstofemissies dalen met ongeveer 95 procent. Deze waarden zijn vastgesteld volgens ISO 8178 en worden internationaal erkend. Voor schepen die opereren in emissiegevoelige gebieden biedt methanol daarmee een aantoonbaar effectieve oplossing, zowel voor naleving van regelgeving als voor betrouwbare inzet in de vaart.

Ook op logistiek vlak biedt methanol duidelijke voordelen. Zo blijft de brandstof onder andere vloeibaar bij omgevingstemperatuur, waardoor cryogene installaties overbodig zijn. Daarnaast kunnen bestaande opslagtanks, leidingsystemen en bunkervoorzieningen doorgaans met beperkte aanpassingen worden hergebruikt, wat de conversiekosten laag houdt. Bovendien is methanol inmiddels verkrijgbaar in meer dan honderd internationale zeehavens. De marktprijs is doorgaans stabieler dan die van LNG of marine gas oil (MGO), wat bijdraagt aan beter voorspelbare operationele kosten.

Ook op het gebied van veiligheid en milieu scoort methanol gunstig. Zo lost de brandstof bij een morsincident volledig op in water en is zij biologisch afbreekbaar. Deze eigenschappen maken methanol bijzonder geschikt voor inzet in havens, kustgebieden en binnenwateren, waar milieurisico’s zwaarder wegen en incidentbeheersing cruciaal is.

Strategische productievarianten en levenscyclusvoordeel

Methanol kan op verschillende manieren worden geproduceerd, afhankelijk van de gekozen grondstoffen. Elke productieroute kent een specifiek emissieprofiel over de volledige levenscyclus. Grijze methanol, bijvoorbeeld, is afkomstig uit fossiele bronnen zoals aardgas of steenkool. Deze breed beschikbare variant vereist geen technische aanpassingen aan bestaande motoren en is daardoor direct inzetbaar, vooral in situaties waar snelle invoering gewenst is.

Groene methanol daarentegen wordt geproduceerd uit hernieuwbare waterstof, opgewekt via elektrolyse, in combinatie met afgevangen CO2 uit industriële processen. Dit resulteert in een brandstof met een vrijwel klimaatneutrale levenscyclus. Blauwe methanol vormt een tussenvariant: weliswaar gebaseerd op fossiele grondstoffen, maar met inzet van CO2-afvang en -opslag (carbon capture and storage, CCS). De meest geavanceerde route is die van e-methanol. Dit is een synthetische brandstof, geproduceerd uit uitsluitend hernieuwbare elektriciteit en gerecyclede koolstof. Deze route biedt het hoogste reductiepotentieel voor broeikasgasemissies over de levenscyclus.

De milieu-impact van deze varianten is onafhankelijk beoordeeld. Onafhankelijke levenscyclusanalyses, uitgevoerd volgens ISO 14040 en ISO 14044, tonen aan dat groene methanol de totale uitstoot van CO2-equivalenten over de levenscyclus met circa 90 procent kan reduceren. Dit resultaat is sterk afhankelijk van de gebruikte energiebron en het type afgevangen koolstof. Daarmee biedt duurzame methanol een aantoonbaar krachtig middel om emissiereductie in de scheepvaart te realiseren.

Ook in vergelijking met andere alternatieven, zoals LNG, scoort methanol gunstig. LNG vermindert de CO2-uitstoot met circa 20 procent ten opzichte van zware stookolie (heavy fuel oil, HFO), maar verliest een deel van dit voordeel door methaanslip bij productie, opslag en verbranding. Methanol kent dit nadeel niet. Zelfs fossiel gebaseerde blauwe methanol presteert doorgaans 5 tot 10 procent beter dan LNG in termen van CO2-equivalenten.

Naast het emissievoordeel kent methanol ook implementatievoordelen. De brandstof hoeft niet cryogeen te worden opgeslagen en vereist geen complexe installaties voor methaanreiniging. Ook de eisen aan tanks, leidingen en bunkervoorzieningen zijn lichter. Daardoor is methanol eenvoudiger in te passen, zowel bij nieuwbouw als bij retrofit. Juist die toegankelijkheid maakt methanol tot een strategisch interessante keuze in langetermijnplannen voor vlootvernieuwing richting 2040.

Technische toepassing: motoren, conversie en het OBATE‑concept

Voor het gebruik van methanol als scheepsbrandstof zijn specifieke aanpassingen vereist aan motoren en brandstofsystemen. Methanol heeft namelijk een laag cetaangetal en een relatief lage energiedichtheid, waardoor directe verbranding in conventionele HFO-motoren technisch niet haalbaar is. Daarom zijn uiteenlopende implementatieroutes ontwikkeld, variërend van beperkte motormodificaties tot volledige conversies van het voortstuwingssysteem. Sommige oplossingen richten zich op aanpassing van injectietiming en sproeipatronen, andere omvatten ook brandstofomzetting, lekdetectie en aanvullende veiligheidssystemen.

Een van de eerste technologische benaderingen was het OBATE-concept (On-Board Alcohol to Ether). In dit systeem wordt methanol aan boord omgezet in dimethylether (DME), een brandstof met gunstigere ontstekingseigenschappen voor dieselmotoren. De technologie werd onder meer getest op een RoPax-ferry met een 300 kW-motor. De retrofit bleef beperkt tot enkele technische aanpassingen, maar het OBATE-systeem bleek omvangrijk en stelde hoge eisen aan veiligheid, met name op het vlak van opslag, ventilatie en lekdetectie. Mede daardoor verschoof de aandacht al snel naar directe methanolverbranding.

In plaats daarvan kwam de nadruk te liggen op dual-fuel motoren van fabrikanten zoals MAN en Wärtsilä. Modellen als de MAN ME-LGIM en de Wärtsilä 32DF gebruiken methanol als hoofdbrandstof, aangevuld met een kleine hoeveelheid marine diesel oil (MDO) als ontstekingsbrandstof. Deze motoren zijn geschikt voor zowel nieuwbouw als retrofit en voldoen aantoonbaar aan de eisen van de IGF Code. Dit is een internationale veiligheidscode die van toepassing is op het gebruik van gas of andere laag-flashpoint brandstoffen aan boord van schepen. Ze combineren dubbele injectiesystemen met corrosiebestendige componenten en geïntegreerde lekdetectie, wat zowel de technische betrouwbaarheid als de juridische borging ondersteunt bij commerciële inzet.

De praktische betrouwbaarheid van deze systemen is inmiddels ruimschoots aangetoond. Zo werd de Stena Germanica al in 2015 succesvol omgebouwd voor methanolverbranding op vaste SECA-routes. Daarnaast overschreed de vloot van Waterfront Shipping in 2022 de grens van 120.000 operationele uren zonder significante incidenten, waarmee de operationele betrouwbaarheid onder praktijkcondities werd bevestigd. Ook Van Oord demonstreerde methanoltoepassing onder realistische omstandigheden: in 2025 werd het offshore-installatieschip Boreas gebunkerd met 500 ton groene methanol. Dit leidde op vlootniveau tot een gerapporteerde CO2-reductie van ruim 78 procent.

Sinds 2020 is methanol als alternatieve brandstof opgenomen in de internationale regelgeving. De IGF Code bevat bindende technische en operationele voorschriften, waaronder gasdetectie, geforceerde ventilatie, lekvrije leidingsystemen en verplichte training van de bemanning. Daarmee is methanol zowel technisch als juridisch volledig ingebed. Het gebruik van methanol is toegestaan op zowel bestaande als nieuwe schepen, mits aantoonbaar wordt voldaan aan alle veiligheidseisen en classificatievoorschriften.

Geschiktheid voor scheepstypen en vaarprofielen

Methanol blijft vloeibaar bij omgevingstemperatuur en is daardoor relatief eenvoudig te bunkeren. In tegenstelling tot LNG zijn geen cryogene installaties nodig, wat de technische drempel voor toepassing aanzienlijk verlaagt. Omdat de energiedichtheid van methanol ongeveer de helft bedraagt van conventionele diesel, is meer tankvolume vereist om een vergelijkbare actieradius te behalen.

Bij zeegaande schepen heeft dit directe gevolgen voor het ontwerp: tankinstallaties nemen ruimte in die anders beschikbaar zou zijn voor lading. Grote containerschepen ondervangen dit door brandstoftanks te integreren in de dubbele bodem of boegsectie. Maersk nam hierin het voortouw met methanolontwerpen vanaf 2021. Zo werd in 2023 de Laura Maersk in de vaart genomen, een feeder van 2.100 TEU, en geldt sindsdien als het eerste methanolcontainerschip ter wereld. Inmiddels zijn 25 van dit soort schepen besteld, waaronder 18 eenheden van circa 16.000 TEU. Deze schaalvergroting wordt mede mogelijk gemaakt door investeringen in methanolbunkerinfrastructuur in havens zoals Rotterdam, Singapore en Houston.

Ook in de kustvaart zijn de toepassingsmogelijkheden gunstig. Zo sluit methanol op kortere trajecten met frequente bunkering goed aan op het vaarprofiel. Daarnaast kunnen ferries, RoPax-schepen en cruiseschepen de lagere energiedichtheid eenvoudig opvangen door regelmatige bevoorrading. Om een voorbeeld te geven, toont de retrofit van de Stena Germanica aan dat dagelijkse methanolbunkering technisch haalbaar en operationeel betrouwbaar is. Bovendien profiteren offshore- en serviceschepen eveneens van deze inzetbaarheid, mits geschikte bunkervoorzieningen beschikbaar zijn. Het offshore-installatieschip Boreas van Van Oord bevestigt bijvoorbeeld dat ook gespecialiseerde schepen methanol kunnen gebruiken zonder functionele beperkingen.

Binnenvaartschepen vormen een derde belangrijk toepassingsgebied. Zo geldt methanol in emissiegevoelige stedelijke zones als een aantrekkelijk schone aandrijfbron. In Nederland, bijvoorbeeld, wordt dit actief onderzocht binnen het Green Maritime Methanol-programma. Ook in landen als België en Duitsland lopen pilots met methanolgeneratoren op kleinere binnenvaartschepen. Daarnaast wordt methanol getest als waterstofdrager op havenvaartuigen en woonboten. Hoewel de certificering van motoren in lagere vermogensklassen nog in ontwikkeling is, wijzen praktijkresultaten op structurele toepasbaarheid binnen deze sector.

Vanwege het lage vlampunt van circa 12 °C en het toxische profiel valt methanol onder de reikwijdte van de IGF Code. Hierdoor mogen brandstoftanks onder andere niet in de machinekamer worden geplaatst. Nieuwbouwschepen worden daarom standaard uitgerust met geventileerde cofferdams, dubbele tankwanden en inertgasdekens. Bij retrofit kan hergebruik van bestaande HFO-settlingtanks technisch verantwoord zijn, mits deze zijn voorzien van geschikte binnencoatings. Methanol is namelijk hygroscopisch en tast onbehandeld staal aan bij langdurig contact.

Vooralsnog zijn met name schepen met voorspelbare vaarprofielen en voldoende beschikbare tankruimte geschikt voor toepassing van methanol. Ook grotere tankers en bulkcarriers kunnen worden aangepast, mits het ontwerp voorziet in een gebalanceerde energiehuishouding. Voor ultra large crude carriers en supertankers zijn aanvullende ontwerpmaatregelen vereist, waaronder uitbreiding van de bunkerinfrastructuur. De eerste grootschalige toepassingen vinden momenteel plaats in het segment van 5.000 tot 50.000 DWT, waaronder multipurpose schepen, feeders en mid-size containerschepen. Naarmate het wereldwijde methanolnetwerk zich verder uitbreidt, komen ook cruiseschepen en marineschepen in beeld. Door het ontbreken van cryogene opslagvereisten en het beheersbare veiligheidsprofiel vormt methanol in veel gevallen een praktisch alternatief voor LNG.

Vergelijking met andere alternatieve brandstoffen

Bij de beoordeling van methanol als maritieme brandstof is een vergelijking met andere alternatieven onmisbaar. LNG, bijvoorbeeld, elimineert vrijwel alle uitstoot van zwaveloxiden en fijnstof, en reduceert de CO2-uitstoot met circa 20 procent. Toch blijft methaanslip een structureel nadeel, terwijl de cryogene opslagtemperatuur van –162 °C ingrijpende technische voorzieningen vergt. Methanol biedt hier een eenvoudiger alternatief: de brandstof blijft vloeibaar bij omgevingstemperatuur en vereist geen cryogene opslag, wat de implementatie aanzienlijk vergemakkelijkt.

Ook biobrandstoffen zoals FAME en HVO zijn relatief laagdrempelig toepasbaar. Ze kunnen deels worden ingezet zonder structurele motoraanpassingen en realiseren bij gebruik van duurzame reststromen tot 80 procent CO2-reductie. Tegelijkertijd zijn deze brandstoffen gevoelig voor wateropname, microbiële verontreiniging en oxidatieve afbraak, wat de lange termijnstabiliteit belemmert. Groene methanol, eveneens biogeen van oorsprong, kent deze technische kwetsbaarheden niet en levert een robuuster en betrouwbaarder emissieprofiel.

In termen van uitstoot presteert waterstof theoretisch ideaal: bij verbranding ontstaan geen rookgassen of fijnstof. In de praktijk wordt deze potentie echter beperkt door een lage volumetrische energiedichtheid en de noodzaak van opslag onder hoge druk of bij cryogene temperaturen. Die eisen verhogen zowel de technische complexiteit als de veiligheidslast. Bovendien leidt verbranding tot NOx-vorming, waardoor aanvullende uitlaatgasnabehandeling noodzakelijk blijft. Methanol biedt in dit verband een functionele tussenoplossing: als waterstofdrager maakt het via reforming aan boord waterstof beschikbaar zonder de nadelen van cryogene opslag, en met behoud van systeemcompactheid.

Een vergelijkbare balans is zichtbaar bij ammoniak. Deze brandstof is CO2-vrij en kent een redelijk hoge energiedichtheid, maar vereist vanwege haar toxiciteit strikte veiligheidsmaatregelen. Opslag onder druk of bij circa –33 °C en een complexe verbrandingschemie brengen namelijk risico’s met zich mee, waaronder NOx- en N2O-uitstoot met hoge klimaatimpact. In vergelijking biedt methanol een veiliger, praktischer en beter gereguleerd alternatief. De brandstof is opgenomen in de IGF Code en kan technisch betrouwbaar worden toegepast binnen de geldende veiligheidsnormen.

Volledig elektrische voortstuwing biedt duidelijke milieuvoordelen: lokaal emissievrij varen en een sterke reductie van geluidsemissies. Dit maakt de technologie bij uitstek geschikt voor veerdiensten, havendienstvaartuigen en andere korte vaarroutes. De lage energiedichtheid van accu’s vormt echter een structurele beperking van het bereik. Daarom worden in de praktijk hybride systemen toegepast, waarin accu’s verantwoordelijk zijn voor manoeuvreren en piekbelastingen, terwijl methanol als vloeibare energiedrager het bereik uitbreidt en de operationele continuïteit versterkt.

Tot slot bieden synthetische brandstoffen zoals GTL en e-diesel voordelen op het vlak van roet- en zwavelemissies, maar realiseren zij nauwelijks CO2-reductie. GTL is namelijk fossiel van oorsprong en e-diesel vereist een energie-intensieve productie, waardoor de klimaatwinst beperkt blijft. E-methanol onderscheidt zich in dit spectrum: geproduceerd met hernieuwbare elektriciteit en afgevangen CO2, biedt deze variant een schaalbaar en juridisch gecertificeerd alternatief. Dankzij de compatibiliteit met bestaande infrastructuur is e-methanol bovendien direct technisch inzetbaar, wat haar strategische waarde vergroot binnen emissiereductieprogramma’s richting 2030 en 2050.

Investeringen, regelgeving en vooruitzichten richting 2050

Groene methanol, geproduceerd uit biogene of synthetische bronnen, krijgt binnen de Europese regelgeving een gunstige CO2-waardering wanneer de volledige levenscyclus aantoonbaar emissieneutraal is. Op basis van stoichiometrische verbranding bedraagt de eindemissiewaarde circa 69 gram CO2 per megajoule (MJ) lagere verbrandingswarmte (LHV). Daardoor scoort methanol gunstiger binnen internationale prestatie-indicatoren zoals de Energy Efficiency Design Index (EEDI), de Energy Efficiency Existing Ship Index (EEXI) en de Carbon Intensity Indicator (CII). Zo ondersteunt methanol niet alleen de naleving van MARPOL Annex VI, maar ook de langetermijndoelstellingen van de Europese Green Deal.

Tegelijkertijd ontstaan nieuwe marktstructuren en financiële prikkels die grootschalige methanoltoepassing mogelijk maken. Strategische havens zoals Rotterdam, Singapore en Houston breiden hun bunkerinfrastructuur uit met methanolfaciliteiten; wereldwijd zijn inmiddels meer dan 120 havens uitgerust met methanol­bunkervoorzieningen. Demonstratieprojecten ontvangen in toenemende mate Europese cofinanciering via programma’s als Horizon Europe en InnovFin. Parallel daaraan worden lange­termijn­afnamecontracten (PPA’s) ontwikkeld om prijsschommelingen te beperken en leveringszekerheid te vergroten.

Klassebureaus zoals DNV en Lloyd’s Register (LR) hanteren inmiddels specifieke methanolnotaties, waaronder “Methanol Ready” en “Methanol Equipped”. Deze notaties ondersteunen retrofit- en nieuwbouwtrajecten binnen bestaande normenkaders. Hoewel structurele verzekeringsvoordelen momenteel nog in ontwikkeling zijn, onderzoeken toonaangevende herverzekeraars premiedifferentiatie op basis van methanolgerelateerde classificatie.

Ook op financieringsvlak ontstaan kansen. Zo erkent de Europese Investeringsbank (EIB) methanolprojecten met aantoonbare overstapcapaciteit naar e‑methanol als groen potentieel binnen haar ESG-beoordelingskader. Daardoor verbeteren de voorwaarden voor duurzaam kapitaal, inclusief rentevoordeel en garantiestructuren.

Voor reders en scheepseigenaren vormt methanol daarmee geen tijdelijke tussenoplossing, maar een juridisch ingebedde, technisch bewezen en economisch schaalbare route richting structurele emissiereductie in 2030 en 2050.